Onze Boeken
Inmiddels zijn er twee boeken verschenen en hier vind je meer informatie over onze boeken.
Lees meer13-03-2021
Zielig zijn is vreselijk, wat iedereen die het wel eens zwaar heeft gehad onmiddelijk zal herkennen. Of je nu je baan kwijt bent geraakt, een ernstige diagnose hebt gekregen, of de helft van je fortuin hebt verloren op de beurs... We hebben het zwaar, maar willen vooral niet zielig gevonden worden. Zielig zijn maakt je afhankelijk, neemt jouw identiteit over en helpt je vooral geen ene steek verder. Het is precies dit gevoel van zielig zijn waarom ik steeds vaker blokkeer bij vele - waarschijnlijk goedbedoelde - vormen van liefdadigheid die de wereld rijk is. Liefdadigheid, een kwetsbare ander helpen: het lijkt nobel. Wat kan daar nu verkeerd aan zijn? Maar maakt liefdadigheid geen onderscheid tussen mensen, een onderscheid wat vaker dan ons lief is door onszelf gecreëerd is?
Onderscheid
Het is helemaal niet makkelijk om geholpen te worden. Gisteren kwam mijn vrouw in een telefoonwinkel om haar screenprotector te laten vervangen. Ze is vaste klant in de winkel en de eigenaar vertelde hoe zwaar hij geraakt was door de lockdwon, temeer omdat hij niet in aanmerking kwam voor staatssteun. Maar bij het afrekenen stond de man erop haar korting te geven, ze was immers vaste klant? Het heeft haar vijf minuten gekost om het volle pond te betalen en nog steeds vermoed ze dat ze stiekem toch minder heeft betaald.
Dit patroon is vaker zichtbaar bij mensen die in nood zitten, weinig is moeilijker dan steun te ontvangen en kwetsbaar te zijn. Een patroon wat mij pas echt duidelijk werd bij het lezen van de roman de Gebroeders Karamazov van Dostojevski. Midden in dit lijvige verhaal gaat de hoofdpersoon Aljosja op bezoek bij een arme kapitein om hem geld te overhandigen. De broer van Aljosja heeft in een dronken bui de kapitein beledigd en nadat Aljosja de schrijnende armoede van de kapitein heeft gezien, gaat hij op bezoek bij de oude man om hem een grote geldsom te overhandigen. Bij het zien van de biljetten gaat een rilling door de kapitein heen en een minuut lang kan hij geen woord uitbrengen. Hij raakt buiten zinnen bij de gedachte dat hij zijn ziekelijke kinderen toch een toekomst kan geven. Aljosja raakt net als de oude man vol geestdrift en denkt hardop mee hoe hij nog meer kan helpen. Hij raakt zo enthousiast dat hij de kapitein wel wil omhelzen, tot hij ziet dat het gezicht van de kapitein opeens is veranderd. Aljosja kijkt de kapitein huiverend aan en ziet hoe deze de bankbiljetten met een woedend gebaar verfrommelt in de vuist van zijn rechterhand. 'Hebt u het gezien?' schreeuwt de kapitein bleek en buiten zinnen naar Aljosja. Hij gooit de bankbiljetten op de grond en vertrapt het geld met een woest en kwaadaardig genoegen. Schreeuwend dat de eer van een oude man niet met geld te koop is.
Jaren geleden heb ik deze scene voor het eerst gelezen en steeds vaker zie ik het patroon niet alleen om mij heen, maar ook in mijn eigen leven. Weinig is moeilijker dan iets om niets te ontvangen en precies om deze reden krijg ik steeds meer moeite met liefdadigheid. Neem bijvoorbeeld het arme sponsorkindje wat wij jaren geleden begonnen te sponsoren. Het idee hierachter is dat er een band ontstaat tussen het sponsorkind en de sponsor, maar met de jaren ga ik mijzelf steeds ongemakkelijker voelen bij de brieven vol dankbetuigingen die wij krijgen. Wij zijn immers zo genereus dat wij hem sponsoren. Bij iedere brief ga ik mij ongemakkelijker voelen en in alle eerlijkheid is het jaren geleden dat wij teruggeschreven hebben... Want, hoe dankbaar hij ook is (op papier in ieder geval, soms lijken de zinnen ook rechtstreeks ingegeven door een docent of andere volwassene), zijn zijn bijna onderdanige woorden wel terecht? Ligt de realiteit niet veel ingewikkelder? Zouden wij hem misschien niet juist dankbaar moeten zijn?
Is het onderscheid niet door onszelf gecreëerd?
Naast dat liefdadigheid onderscheid maakt tussen helper en geholpene is het de vraag of liefdadigheid wel echt bestaat. Of het geen kloof maskeert, een kloof die wij niet kunnen en willen dichten.
Neem bijvoorbeeld de jaarlijkse voedselactie van Dorcas. Bij de ingang van de supermarkt krijg je door een vriendelijke vrijwilliger een lijst met producten overhandigd, een pak koffie, een blik soep of een bus cacao. Na de kassa kan je de door jouw gekochte producten in een doos achtergelaten en deze dozen worden vervoerd naar arme mensen in Oost-Europa en Afrika. Het voelt goed om met zo'n actie mee te doen, maar wordt de wereld er echt beter van? Meerdere producten op de lijst worden geproduceerd onder erbarmelijke omstandigheden en vervolgens vervoerd naar Nederland. Hier worden ze gekocht, verzameld en weer vervoerd over de wereld om ze daar gratis te verspreiden onder arme mensen. De lokale winkeliers in arme landen schieten er niets mee op, de arme oma heeft de volgende dag weer geen geld om eten te kopen en de (Nederlandse) multinationals zijn de echte winnaar van deze voedselverplaatsingen.
Liefdadigheid, het lijkt zo mooi, maar is het vaak niet meer een manier van doen om het wereldwijde onrecht te maskeren? Is het liefdadigheid wanneer je het Wereld Natuur Fonds steunt, maar wel producten blijft consumeren waardoor het tropische regenwoud verdwijnt? Is het liefdadigheid wanneer je een klimaatvluchteling op vangt, maar wel teveel CO2 uit blijft stoten waardoor de leefomgeving van boeren in arme landen vernietigd wordt? En is het liefdadigheid wanneer je een hongerige Afrikaan te eten geeft, terwijl zijn land bezwijkt onder de schuldenlast die rechtstreeks in verbinding staat met ons koloniale verleden?
Liefdadigheid, laten we er vandaag nog mee stoppen en beginnen met recht te doen. Laten we de wereld eerlijk maken. En als er dan nog iemand honger heeft, laten we dan liefdadig zijn.
Ik sluit af met een citaat van Martin Luther King uit zijn preek over de rijke dwaas.
'Het is duidelijk wat deze gelijkenis voor de huidige wereldcrisis betekent. De productieve industrie van onze natie brengt voortdurend zo'n overvloed aan voedsel voort dat we grotere voorraadschuren moeten bouwen en dagelijks meer dan een miljoen dollar moeten uitgeven om ons overschot te kunnen opslaan. Elk jaar weer vragen we: "Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan." Ik heb een antwoord gezien in de ogen van miljoenen arme mannen en vrouwen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Ik heb een antwoord gezien in de verschrikkelijke armoede in de Mississippi Delta en de vreselijke onzekerheid van de werklozen in grote industriesteden in het Noorden. Wat kunnen we doen? Het antwoord is simpel: voed de hongerigen, kleed de naakten, genees de zieken. Waar kunnen we onze voorraden opslaan? Opnieuw is het antwoord simpel: we kunnen ons overschot aan voedsel gratis opslaan in de verschrompelde magen van miljoenen kinderen van God, die 's avonds met honger naar bed gaan. We kunnen onze enorme voorraden rijkdom gebruiken om armoede op aarde uit te bannen.'