T: ‘Hoe kijk je terug op de vorige sessie?’
J: ‘Ik wilde dat ik er nooit aan was begonnen.’
T: ‘Nee?’
J: ‘Het roept zoveel pijnlijke onderwerpen op, het is makkelijker om in de hemel te zijn en niet over het hier en nu op aarde na te hoeven denken.’
T: ‘Hoe vinden ze het eigenlijk dat je hier bent?’
J: ‘Weet ik niet… Ingewikkeld, denk ik. Hun leider die naar een mens gaat om hulp te zoeken? Het is de omgekeerde wereld voor ze. Ik ben er toch voor om mensen troost te bieden en om ze een uitweg te geven? Ze begrijpen het niet, en vanuit hemels perspectief kan ik ze maar al te goed begrijpen. Het is prachtig daar.’
T: ‘En toch ben je hier.’
J: ‘Ja…, soms… Soms denk ik dat ze vergeten dat ik ook mens ben…’
T: ‘Dat je ook mens bent?’
J: ‘Ja, ook mens. Ze zien vooral mijn goddelijke gedaante. Je weet wel, de alwetende. Die niets ontgaat en er altijd voor ze zijn zal. Maar deze gedaante, deze menselijke kant is er ook. Daar is weinig oog voor en ik voel me vaak eenzaam, verdrietig en angstig. Bij wie kan ik dan terecht?’
T: ‘Bij God zelf?’
J: ‘Ja, maar hoe alwetend hij ook is, hij is nooit mens geweest. Alleen ik weet hoe het is om angst of pijn te voelen, hoe het is om in het nu van de tijd te leven. Om niet de toekomst te kunnen overzien en om buikpijn te hebben. Om kanker te hebben en om dood te gaan.
Er is een goddelijk plan, echt waar. Maar wat moet ik met de smeekbedes, de jammerklachten die niemand hoort en de hartgrondige vloeken die mij iedere dag weer bereiken?’
T: ‘Je hebt een boek meegenomen?’
J: ‘Ja, Onder Dieren van Tom Lemaire. Ik zou het vandaag graag over het eten van dieren willen hebben.
T: ‘Over het eten van dieren?’
J: ‘Ja, één van de vele dingen waar mijn volgelingen mee aan de haal zijn gegaan. Luister, wat Tom Lemaire schrijft…’
J: ‘Hier: “Uit dit alles komt voldoende naar voren dat de God der christenen vanaf het begin af aan alle dieren onvoorwaardelijk en zonder genade aan de gelovigen heeft overgeleverd. De katholieke kerk heeft altijd een zeer sterke vorm van antropocentrisme en carnisme verkondigd en theologisch verdedigd. De dieren zouden er immers zijn voor de mens.”
Zo, daar kunnen we het mee doen. Zo scherp als een mes. Maar hij is nog niet klaar, hij heeft nog een slotboodschap voor mij.
“Ik denk weleens: stel dat Jezus Christus wél vegetarisme zou hebben voorgestaan en de dieren had ingesloten in zijn naastenliefde. Hoe ontzaglijk veel leed zou daardoor miljoenen dieren bespaard zijn gebleven!”
‘Wat moet je daar nu op zeggen?
T: ‘En? Wat zou je daar op zeggen?’
J: ‘Stomkoppen. Mafkezen. Idioten. Dat is wat ik zou willen zeggen, maar dat doe ik natuurlijk niet. Ik ben wel Jezus, hè.’
T: ‘En die mag dat niet zeggen?’
J: ‘Jawel, als ik het maar met liefde doe. Nee, serieus, ik kan zo boos worden van zo’n zin.’
T: ‘Want…?’
J: ‘Er is zoveel wat ik niet heb gezegd!
En wat ik wel heb gezegd, wordt ook nogal eens uit zijn verband gerukt of compleet genegeerd. Neem bijvoorbeeld alleen al mijn les over kinderen. Dat het beter is om met een steen om je nek in het water gegooid te worden, dan één van die kleinen kwaad te doen. Dan denk ik: “welke Bijbel hebben die katholieke priesters in vredesnaam gelezen?”’
T: ‘Je had het over dieren?’
J: ‘Ja, over dieren. Nee, ik heb niets over dieren gezegd. Althans niets wat niet in jullie uiteindelijke Bijbel opgenomen is. Maar ik heb ook niets gezegd over mensen met één oog, lepralijders en longpatiënten. Die gooi je dan toch ook niet allemaal voor de bus?’
T: ‘Dat zijn mensen toch? Geen dieren?’
J: ‘Nee, dat zijn inderdaad gewoon mensen. Kijk, in het paradijs aten mensen plantaardig, en ook op de nieuwe aarde wordt er geen vlees geserveerd. Alleen tijdens het hele kleine stukje eeuwigheid tussen paradijs en wederkomst mogen mensen dieren eten. Er is zoveel wat ik niet heb gezegd. Ik verkondigde slechts één nieuwe wet: de wet van liefde. Er zijn genoeg teksten waarin ik benadruk dat het om de hele Schepping gaat, niet alleen om mensen. En liefde is nu niet iets wat ik direct met jullie vee-industrie zou associëren.’
T: ‘Maar je at zelf toch wel gewoon vlees en vis?’
J: ‘Dus omdat ik af en toe een visje at, denken mijn volgelingen duizenden jaren later dat het oké is om oceanen leeg te vissen en kweekvissen als massaal in te kleine bassins te proppen? Of omdat er nergens staat dat ik geen vlees at, menen mensen dat ik het wel prima zou vinden dat er tientallen miljarden dieren in veelal erbarmelijke omstandigheden een nog erbarmelijke dood moeten sterven zodat mensen zich helemaal ongans aan vlees kunnen eten?’
T: ‘En het Oude Testament dan? Maken de dierenoffers niet de weg vrij voor christenen om zo te denken?’
J: ‘Die offers zijn na mijn dood notabene afgeschaft. Was dat signaal niet duidelijk genoeg? Ja, het Oude Testament staat vol met verhalen over dierenoffers. Maar ook met geboden om een menstruerende vrouw buiten te laten slapen, of om je zoon te stenigen als hij op sabbat aren gaat plukken. Dat volgt toch ook niemand meer letterlijk op?
T: Voel je je aangesproken door Tom Lemaire? Dat je nooit iets over dieren hebt gezegd als je dit vindt?’
J: ‘Ja, dat is de reden dat ik hier ben, denk ik. Weet je hoe het is als mensen zeggen in jouw naam te handelen, terwijl jij er niets, maar dan ook niets mee te maken wil hebben?
In het jaar 314 was er een concilie waar besloten werd dat monniken eerst vlees moesten eten en er pas van af mochten zien wanneer ze het lekker vonden. Als ze weigerden te eten, werden ze uit hun orde verstoten. En dat in mijn naam, hoe dan? Hoe kunnen christenen uit mijn naam zeggen dat al die prachtige kippen, koeien en varkens hun gegeven zijn om op deze manier te gebruiken? In de Bijbel zeg ik dat er geen musje van het dak valt, zonder dat God het weet. Net zozeer wordt er geen kip, varken of koe geslacht zonder dat God en ik het weten. Zouden mensen het ooit begrijpen wat het betekent om het miserabele leven van ieder dier voorbij te zien komen, iedere dag weer?’
T: ‘Had je er iets over moeten zeggen?’
J: ‘Ja, natuurlijk had ik dat moeten doen. Als ik dit had geweten…’
T: ‘Maar je wist het niet?’
J: ‘Het verbaast me soms dat mensen niet begrijpen wat het voor mijn boodschap betekende dat ik dacht dat de wederkomst nog binnen één generatie plaats zou vinden. Alleen God weet wanneer de wederkomst zal zijn en ik dacht toen echt dat sommigen die toen leefden het einde van de aarde mee zouden maken. Hoe had ik ooit kunnen denken aan een wereld vol miljarden mensen die de aarde leegvreten als een stel sprinkhanen?’
J: ‘Het spijt me. Ik moet gaan. Het doet me teveel. Ik heb dit nooit tegen iemand kunnen zeggen. Wat moet ik doen? Waar kan ik heen met míjn emoties, gedachten en verdriet?’